De werkgever moet ervoor zorgen dat er een goed en duidelijk beleid wordt gevoerd op het vlak van collectieve beschermingsmiddelen (CBM) en persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM).
Zo’n beleid bevat volgende aspecten:
- goede keuze en selectie van beschermingsmiddelen op basis van de risicoanalyse en met oog voor de preventiehiërarchie. Daarnaast is het verstandig om de werknemer zo veel mogelijk te betrekken bij de keuze van een beschermingsmiddel. Eventueel kunnen verschillende types of modellen op proef worden gebruikt. Dat zal ertoe leiden dat hij het middel meer spontaan en op een correcte manier zal gebruiken;
- juist gebruik van het beschermingsmiddel binnen de organisatie. Documenten die hier een belangrijke rol spelen zijn de algemene informatienota en instructiekaarten.
De algemene informatienota bevat een overzicht van de verschillende soorten beschermingsmiddelen in het bedrijf, de risico’s waartegen ze de werknemers beschermen, de omstandigheden waarin ze moeten worden gebruikt, een overzicht van de abnormale situaties die zich kunnen voordoen en de conclusies op basis van ervaringen bij het gebruik van de beschermingsmiddelen.
Instructiekaarten leggen uit hoe een bepaald CBM of PBM werkt, hoe het gebruikt, onderhouden en opgeslagen moet worden, wanneer het moet worden nagekeken of gecontroleerd, en wat de vervaldatum is. De instructiekaart kan best worden opgesteld op basis van de meegeleverde gebruikershandleiding.
Voortdurende opleiding en sensibilisering moeten ervoor zorgen dat iedereen de beschermingsmiddelen kent en die bewust en veilig gebruikt; - aandacht voor een correct onderhoud van het beschermingsmiddel en rekening houden met herstellingen en tijdige vervangingen;
- een duidelijk overzicht van de nodige keuringen en controles.
De werknemers moeten het beschermingsmiddel (bv. een veiligheidsharnas) gebruiken overeenkomstig de instructies, de vorming, de opleiding en de training.
De hiërarchische lijn oefent op de werkplek permanent toezicht uit op de naleving van de instructies. Samen met de gebruikers zijn zij de eersten die de eventuele moeilijkheden en/of ongemakken tijdens het gebruik kunnen detecteren.
Deze detectie en het vinden van gepaste oplossingen voor de problemen, zo nodig in overleg met de leverancier, kunnen er zeker op termijn toe bijdragen dat er betere aan de gebruiker aanpasbare beschermingsmiddelen (veiligheidsharnassen) op de markt worden gebracht.
De keuring bij het eerste gebruik is vervangen door de CE-procedure waarbij men aanneemt dat een nieuwe uitrusting aan de voorschriften voldoet.
Men dient alle valbeveiligingssystemen en hun onderdelen (harnassen, haken, touwen, valdempers, antival-apparaten, ...) te onderwerpen aan een keuring door een erkende dienst voor technische controle voor hefwerktuigen:
- voor alle systemen (zowel permanent en niet permanent geïnstalleerde) na elke val van een persoon;
- voor niet permanent geïnstalleerde systemen is een bijkomende keuring om de 12 maanden noodzakelijk.