Voorzichtige groei van het vertrouwen toont aan dat COVID-19 het sociale weefsel in Europa nog niet heeft aangetast

Nu Europa geconfronteerd wordt met wat een tweede golf van de COVID-19-pandemie lijkt te zijn, neemt de bezorgdheid toe over de evolutie en de dramatische gevolgen van de ziekte, gezien het toenemend aantal besmettingen, ziekenhuisopnames en sterfgevallen. Er is ook een groeiende aandacht voor de gevolgen voor de economie, de arbeidsmarkt en de manier waarop we zullen leven en werken (of niet) in de komende periode. Hoe we reageren in deze buitengewone tijden zal de toekomst van onze samenlevingen voor tientallen jaren bepalen. Bovendien moeten we de ervaringen van de burgers kunnen begrijpen om een relevant en efficiënt beleid te voeren dat deze pandemie in de komende jaren het hoofd kan bieden.

De enquête van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) over werken en leven in tijden van COVID-19 brengt aan het licht wat de Europeanen hebben meegemaakt. Op basis van de ervaringen tijdens de eerste uitbraak van het voorjaar tot de zomer is de situatie, zoals verwacht, enigszins verbeterd aangezien de lockdown in heel Europa is opgeheven en de economische activiteiten geleidelijk werden hervat. Er is een toegenomen optimisme en vertrouwen in de Europese Unie (EU) en op nationaal niveau. Daarnaast is het gevoel van werkonzekerheid afgenomen en de zelfstandigen melden betere vooruitzichten.

Ondanks deze verbeteringen houdt de arbeidsduurvermindering (en de opschorting van contracten) aan. Enerzijds is dit een punt van zorg, aangezien voor een op de drie respondenten de arbeidstijd in juli is verminderd (aanzienlijk minder dan de 50% in april, maar nog steeds opmerkelijk). Anderzijds blijkt hieruit dat de regelingen voor de verkorting van de werktijd van cruciaal belang zijn om de impact op de arbeidsmarkt te verzachten. Toch was deze buffer niet in staat om de toename van de werkloosheid te stoppen, die hoger was in sommige groepen, zoals bij de zelfstandigen, en in sommige landen met minder stabiele arbeidsmarkten die sterk door de pandemie werden getroffen, zoals Spanje.

Dit is belangrijk aangezien werklozen in het algemeen en vooral in een crisis zoals deze het meest onder de erge sociale gevolgen lijden. Zij geven bijvoorbeeld aan minder wilskracht te hebben en meer moeilijkheden te ondervinden om de eindjes aan elkaar te knopen (dubbel zoveel als de werkenden). Vier van de tien geven zelfs aan zich van de maatschappij uitgesloten te voelen.

Sommige groepen met een bestaande relatieve achterstand, zoals jongeren en vrouwen, behoren tot degenen die het meest worden getroffen door de sociaaleconomische gevolgen van COVID-19. Daarnaast zijn er ook minder voor de hand liggende groepen, zoals zelfstandigen en mensen van middelbare leeftijd (34- tot 49-jarigen), die normaal gezien een comparatief voordeel hebben, maar zich nu eveneens zorgen lijken te maken, niet alleen over hun tewerkstelling, maar ook over hun werkzekerheid in de toekomst.

Voor zij die kunnen blijven werken, blijft het telewerk de grootste verandering. Tien jaar geleden was het nog onvoorstelbaar dat het op dergelijke schaal is toegenomen, maar het lijkt erop dat telewerk over het algemeen voordelen heeft opgeleverd, zowel voor de continuïteit van ondernemingen als om de werknemers in staat te stellen zich aan te passen en actief te blijven.

Toen de economische activiteiten in juli gedeeltelijk werden hervat, meldde 50% nog steeds occasioneel te telewerken en een derde bleef uitsluitend thuis werken. Bovendien zullen de arbeidsverhoudingen wellicht veranderen, omdat drie van de vier werknemers aangeven dat zij in de toekomst, althans af en toe, willen telewerken en de voorkeur geven aan een mix van werken op afstand en fysieke aanwezigheid.

Er zijn al beleidsdiscussies gestart op nationaal en EU-niveau, tussen overheden en in het kader van de sociale dialoog, over de mogelijkheden en de uitdagingen van deze situatie. Bedrijfspraktijken zullen moeten worden aangepast en organisaties zullen nieuwe manieren van werken moeten leren.

Wie twijfelt aan het belang van telewerk in deze nieuwe realiteit, moet er rekening mee houden dat ongeveer 40% van de betaalde uren van werknemers tijdens de pandemie thuis werd uitgevoerd. Telewerk is niet langer alleen een kwestie van de werkplek. Het is een belangrijke macro-economische vaststelling met mogelijk grote gevolgen voor de convergentie, de relatie tussen stad en platteland en de plaats van Europa in de wereldeconomie. Het biedt enorme kansen voor de samenleving en de economie in het algemeen. Zo is bijvoorbeeld de (her)ontwikkeling van de plattelandsgebieden nu een reële mogelijkheid, waardoor mensen in die gebieden kunnen wonen en werken met de juiste infrastructuur.

In dit verband moet echter worden opgemerkt dat niet alle banen "telewerkbaar" zijn en dat alle problemen dus nog niet zijn opgelost. Zo meldt slechts minder dan de helft van de telewerkende werknemers dat ze de vereiste apparatuur van hun werkgever hebben ontvangen en veel werknemers zeggen ook in hun vrije tijd te hebben gewerkt, waardoor de grenzen tussen werk en privéleven mogelijk vervagen. Hoewel de telewerkers zeggen geen gevolgen te ondervinden van de steun van het management en de collega's, melden ze wel dat ze zich meer geïsoleerd voelen en het gevoel hebben dat hun werk minder nuttig is. Dit zijn belangrijke bevindingen voor de kwaliteit van het werk.

De snelle veranderingen op de werkplek, in de economie en in de samenleving kunnen ook worden afgemeten aan het niveau van het institutioneel vertrouwen, dat niet alleen betrekking heeft op het functioneren van onze democratieën, maar ook op de gezondheid van onze samenlevingen. Tussen april en juli zijn er enkele grotere veranderingen merkbaar.

Ten eerste is het niet verrassend dat er meer vertrouwen is gekomen bij de groepen die de gevolgen van de crisis wel hebben gevoeld, maar ook voordeel hadden uit de snelle beleidsreacties en de financiële steun. Dit toont het belang aan van goede vangnetten voor mensen in een kwetsbare situatie, zodat ook zij niet achterblijven.

Ten tweede lijkt het vertrouwen in de EU grotendeels te zijn hersteld nadat het in april was gekelderd, vooral in landen die het eerst door de uitbraak werden getroffen, zoals Frankrijk en Italië. Dit zou aantonen dat er vooruitgang en solidariteit is gekomen ondanks de aanvankelijke spanningen op Europees niveau, met de uitvoering van het SURE-initiatief en de ‘Next Generation EU’ op de langere termijn.

Deze positieve tendens is echter niet in alle lidstaten dezelfde. Het vertrouwen in de nationale regeringen is in de meeste landen afgenomen. Dit benadrukt hoe belangrijk vertrouwen is in deze onstabiele wereld. Het weerspiegelt immers hoe de burgers solidariteit en eerlijkheid ervaren in een Unie die "niemand wil achterlaten". Zoals Commissievoorzitter von der Leyen op 16 september in haar “State of the Union” zei: "We hebben laten zien wat er mogelijk is als we vertrouwen hebben in elkaar en in onze Europese instellingen. We kiezen niet alleen voor herstel en heropleving hier en nu, maar willen ook een betere manier van leven scheppen voor de wereld van morgen."

(Bron: Eurofound)