De codex over het welzijn op het werk beperkt de scope van biologische agentia tot:

  • de micro-organismen (ook genetisch gemodificeerde);
  • de celculturen afkomstig van meercellige organismen;
  • de menselijke endoparasieten (protozoa en wormen).

Die organismen kunnen een infectie, allergie of toxiciteit bij de mens veroorzaken.

Wat zijn micro-organismen?

Een micro-organisme wordt gedefinieerd als microbiologische entiteit, met het vermogen om zich te vermenigvuldigen of genetisch materiaal over te dragen.

Ze worden ingedeeld in 4 gevarengroepen, naargelang ze

  • een ziekte kunnen veroorzaken,
  • een gevaar voor de werknemer betekenen,
  • zich kunnen verspreiden
  • en er een profylaxe of behandeling bestaat.

De lijsten met de agentia en hun indeling staan in bijlage VII.1-1 van titel 1 van boek VII van de codex (PDF, 577 KB).

Micro-organismen zijn alom aanwezig in de lucht, het water, de bodem en in en op levende dieren (huidflora, darmflora, enz.). Sommigen kunnen in extreme omstandigheden overleven onder de ene of andere vorm (sporevorming). Zij staan waarschijnlijk aan de basis van de evolutie.

Deze microscopische flora is belangrijk voor het ecosysteem: afbraak in de natuur, opbouw van (essentiële) voedingsstoffen, bestrijden of onderdrukken van andere schadelijke organismen, voedingsbron, …. Slechts een gering aantal kan ziekte bij de mens veroorzaken. Andere zijn dan weer schadelijk voor planten en dieren. Het is dan ook niet verwonderlijk dat iedere werknemer ermee kan in contact komen en dat het niet altijd eenvoudig is om af te wegen of de blootstelling op het werk hoger is dan de blootstelling buiten het werk.

Zij worden ingedeeld in bacteriën, virussen, schimmels en prionen (onconventionele agentia, overdacht door eiwitten).

Wat is een infectie?

Elke besmetting met een ziekteverwekker leidt niet tot een infectie of ziekte. Hiervoor moet de ziekteverwekker eerst het lichaam binnendringen en zich kunnen vermenigvuldigen. Dit zal afhangen van diverse factoren:

  • de dosis (het aantal kiemen waarmee men in contact gekomen is);
  • de plaats (de mogelijkheid om zich te vermenigvuldigen en te verspreiden, aantasting van vitale organen);
  • de virulentie (het pathogeen karakter, de mogelijkheid om ziekte te verwekken);
  • het afweersysteem van het lichaam (immuniteit, barrières, maagzuur, macrofagen, slijmtapijt en trilharen in bovenste luchtwegen, huid- en darmflora, …).

Sommige infecties geven geen of weinig symptomen en kunnen vrijwel onopgemerkt voorbijgaan. Er bestaan ook asymptomatische dragers van besmettelijke aandoeningen.

Het optreden van bepaalde symptomen zal ook afhangen van de plaats van infectie:

  • de luchtwegen: hoest;
  • de darm: krampen en diarree;
  • de huid: ontstekingsverschijnselen zoals warmte, pijn, roodheid en zwelling.

Als de kiem zich verspreidt via het bloed (systemische infectie), kan algemene malaise en vermoeidheid optreden, maar het kan ook gaan om hevige koorts met rillingen en shock.

Voor sommige pathogenen ontwikkelt de infectie traag (tuberculose, toxoplasmose) of komt ze pas na jaren tot uiting (gekkekoeienziekte door prionen).

Ook niet-ziekteverwekkers (commensale micro-organismen) kunnen voor infectie zorgen als ze de kans hebben het lichaam binnen te dringen bij beschadiging van de barrière of bij immuniteitsstoornissen. Voorbeelden zijn Staphyllococcus aureus ter hoogte van de huid (folliculitis,huidabces) of Candida albicans uit de darm (candidiasis ter hoogte van mond of vochtige huidplooien). Commensale kiemen helpen in normale omstandigheden slijmvliezen, huid- en darmflora gezond te houden door andere schadelijke kiemen te onderdrukken. Suikers worden bijvoorbeeld omgezet in melkzuur, dat een ongunstig milieu is voor andere kiemen.

Na een beschadiging door een virale infectie van longweefsel, kunnen ook commensale bacteriën een secundaire bacteriële infectie veroorzaken. Haemophilus influenzae, Pseudomonas aeruginosa of Klebsiella pneumoniae kunnen dan een acute (pneumonie) of chronische respiratoire klachten veroorzaken. Dit is een mogelijke complicatie na een Influenzavirusinfectie en kan zelfs levensbedreigend zijn.

Een geïnfecteerd persoon kan ook besmettelijk worden, waardoor hij micro-organismen kan overdragen op andere personen. Voor zeer besmettelijke en ernstige infecties worden zijn contacten dan onmiddellijke in quarantaine geplaatst om verspreiding onder de bevolking te voorkomen (profylactisch verlof zoals bijvoorbeeld voor virale meningitis).

De intrinsieke eigenschappen van het agens spelen tevens een grote rol in het risico van het oplopen van een infectieziekte. Hepatitis B-virus is ongeveer tienmaal besmettelijker dan het Hepatitis C-virus, wat op zich tienmaal besmettelijker is dan het HIV. Daarnaast zijn ook niet alle stammen of types van een bepaalde soort pathogeen of even pathogeen. De stammen O157:H7 en O103 zijn bijvoorbeeld virulenter bij Escherichia coli bacteriën en worden bijgevolg in een hogere risicoklasse geplaatst.

Het bestrijden van sommige bacteriën met de klassieke antibiotica kan ook problematisch zijn omdat ze via natuurlijke selectie resistent zijn geworden wegens het veelvuldig of onoordeelkundig gebruik van de antibiotica (MRSA, TBC).

Wat is allergie door biologische agentia?

Het gaat voornamelijk om asthma en extrinsieke allergische alveolitis door inademing van sporen van schimmels (bijvoorbeeld Penicillinum en Aspergillus soorten). Bij EAA kan de ontsteking van de longblaasjes leiden tot longfibrose (boerenlong, paddenstoelenlong, duivenmelkerslong, …).

Uitzonderlijk kunnen spoelwormen van kat en hond aanleiding geven tot jeuk, eczema en netelroos door larvae ter hoogte van de huid (Toxocariasis).

Wat is toxiciteit door biologische agentia?

Biologische agentia kunnen intoxicaties veroorzaken door endotoxines en exotoxines:

  • Endotoxines komen vrij uit de wand van gram-negatieve bacteriën bij beschadiging ervan of bij de dood van de kiem. Naast lokale, zijn systemische klachten mogelijk. Voorbeelden zijn Salmonella (buiktyfus) en Campylobacter: koorts, hevige krampen en bloederige diarree. Sommige mensen zijn immuun tegen Salmonella, andere zijn gezonde dragers en scheiden ze uit via de stoelgang.
  • Een exotoxine wordt afgescheiden door de bacterie of komt vrij bij het stukgaan van de celwand (lysis). Het zijn krachtige toxines die zowel lokale als veralgemeende symptomen kunnen geven, zoals spierspasmen, verlammingen, necrose van cellen en hemolyse. Voorbeelden zijn tetanus, botulisme, gangreen en difterie.

Sommige schimmels produceren mycotoxines zoals aflatoxine, ochratoxine en moederkoorn-alkaloiden. Meestal zijn het besmettingen van graangewassen, waarvan sporen in de voeding terecht komen. Tijdens de oogst, overslag of verwerking kunnen sporen vrijkomen (Aspergillus, Penicillinum, Fusarium, Clavicps soorten) die dan ingeademd worden. Ook schimmels in gebouwen kunnen massaal sporen vrijlaten als ze aangeroerd worden. In geringe concentraties kunnen ze aanleiding geven tot dermatologische, neurotoxische, nefrotoxische en hepatoxische aandoeningen. Aflatoxine wordt beschouwd als een carcinogeen voor de lever.

Ook sommige virussen kunnen aan de basis liggen van celafwijkingen die kunnen evolueren naar kanker (hepatitis B- en C-virus, humaan papilloma virus, HIV, …).

Hoe worden infecties overgedragen (transmissie)?

  • Via de lucht (aërogeen): Dit is waarschijnlijk het voornaamste overdrachtsmedium. De virussen, bacteriën en schimmels worden meestal gedragen door aerosol, stofdeeltjes of druppels. Ze kunnen door de lucht vliegen door niezen, hoesten, spreken, … , maar ook door het opwaaien van stof of het spatten of vernevelen van vloeistoffen die besmet zijn (Legionella bijvoorbeeld). De overleving van het micro-organisme in de lucht is variabel en afhankelijk van de aard van het organisme en de omstandigheden zoals vochtigheid, temperatuur en zon. Ook dode organismen en sporen kunnen voor longaandoeningen zorgen, zoals astma of ontsteking van de longblaasjes. Hoe kleiner de partikels, hoe dieper ze in de longen doordringen.
  • Via contact: Dit kan direct contact zijn tussen mensen onderling of tussen mens en dieren. Ook via indirect contact kan men besmet worden door het aanraken van voorwerpen of stoffen die besmet zijn met lichaamsvochten. Door onvoldoende handhygiëne en het aanraken van mond en slijmvliezen, kan men een infectie oplopen. In principe kan men het doorgeven van een infectie aan het ongeboren kind en de overdracht via de moedermelk bij lactatie ook hierbij rekenen.
  • Via de voeding: Bacteriën kunnen zich in voedingsmiddelen ontwikkelen door bewaring in slechte omstandigheden, door onvoldoende te koken of te bakken, door onvoldoende hygiëne bij bereiding of manipulatie, enzovoort. Hetzelfde geldt voor water. Besmetting met fecaliën kan tevens virale aandoeningen overbrengen zoals het hepatitis A-virus en het Norovirus (epidemische buikgriep). De voeding kan ook door uitwerpselen van dieren besmet zijn met endoparasieten (eieren, cysten of larven van wormen of toxoplasma gondii). Meestal hebben deze een complexere levenscyclus met een tussengastheer.
  • Via vectoren: Ongewervelde organismen kunnen via het bijten of steken micro-organismen overdragen van mens op mens of van dier op mens. Het gaat om ectoparasieten die bloed zuigen en micro-organismen in hun maagdarmstelsel kunnen hebben. Via het antistolmiddel dat ze in hun slachtoffer inbrengen, wordt het agens overgedragen. Het kan gaan om teken (borreliose -> ziekte van Lyme, encephalitis), muggen (in endemische gebieden: malaria, Zika, dengue, gele koorts, …), vlooien (pest door rattenvlo) en vliegen (tseetseevlieg -> slaapziekte).  
    Andere ectoparasieten zoals mijten (schurft) en luizen brengen over het algemeen geen micro-organismen over, maar zijn wel besmettelijk en kunnen ernstige jeuk veroorzaken door het speeksel en de uitwerpselen van de parasiet.
  • Via inoculatie: Normaal vormt een intacte huid en de huidflora voldoende bescherming tegen bacteriën, virussen en schimmels. Echter wanneer deze barrière beschadigd wordt door een trauma, door prikken of snijden, door krabletsels of door een huidaandoening (eczema), dan kunnen commensalen binnendringen of pathogenen binnengebracht worden en een infectie veroorzaken. Prik- en snijongevallen komen veelvuldig voor in de verzorgingssector. Aseptie is een zeer belangrijk aandachtpunt in de heelkunde en bij het plaatsen van katheders.

Een belangrijke factor in de verspreiding van een besmettelijke aandoening is de groepsimmuniteit (of kudde-immuniteit), dat wil zeggen het aantal mensen dat binnen de populatie een immuniteit bezit ten aanzien van het agens. Als vele personen immuun zijn, vormen ze als het ware een buffer tussen de besmettelijke personen en de andere niet-immune personen. Er bestaat een groepsimmuniteitsdrempel. Dit is het percentage van personen die immuun moeten zijn om verspreiding te voorkomen en de ziekte te laten uitdoven. Het is afhankelijk van de virulentie van het agens, het aantal personen dat immuun is, de efficiëntie van het vaccin en de mate waarin de personen onderling contact hebben. Quarantainemaatregelen kunnen hierbij een belangrijke strategie vormen als er noch immuniteit noch profylaxe bestaat.

Men spreekt ook vaak van de reproductiefactor van de infectieuze aandoening. Deze geeft aan hoeveel andere personen worden besmet door een besmette persoon indien geen profylactische maatregelen kunnen getroffen worden of praktisch geen immuniteit bestaat. Dit getal is bij voorkeur zo laag mogelijk en zeker onder de 1 om een epidemie te voorkomen of te onderdrukken. Boven de 1 krijgt men snel een exponentiële toename van de het aantal infecties. Een reproductiefactor van bijvoorbeeld 2 betekent dat een drager gemiddeld twee andere personen besmet. De basisreproductiefactor is afhankelijk van het type agens: mazelen: tussen 12 en 18; COVID-19: tussen 2,4 en 3,9; influenza: tussen 0,9 en 2,8. 

  • Parlementaire vragen

  • 872 Kamer - Kwaliteit van de werkomgeving in het politiekantoor te Montigny-sur-Sambre

  • Kamer – Actualiteitsdebat op 8 mei 2020 over de coronaviruscrisis - Het toezicht op de naleving van de maatregelen door de bedrijven

  • Kamer – Actualiteitsdebat op 8 mei 2020 over de coronaviruscrisis - Parlementaire vragen over de generieke gids tegen de verspreiding van COVID-19 op het werk

  • Kamer – Actualiteitsdebat op 8 mei 2020 over de coronaviruscrisis - De categorisering van COVID-19 in de lijst van biologische agentia

  • Kamer – actualiteitsdebat op 8 april 2020 over de coronaviruscrisis en de impact op de werkgelegenheid

  • 22885, 22905, 23792 Kamer - Longziekten bij schoonmaakpersoneel

  • 20579 en 20580 Kamer - Het abnormaal hoge aantal zieken bij Clarebout Potatoes